Dhaka

De hoofdstad van Bangladesh, waar in onze reisgids ook wel naar verwezen wordt als “South-Asia’s chaos capital” lijkt op het eerste zicht een oneindig grote stad. De drukte slaat je los achterover vanaf je eerste stap uit de deur. Meer dan twaalf miljoen inwoners leven er, velen ervan opeengepakt in kleine hutjes van niet meer dan vier op vier meter. Vier muren en een golfplaat van asbest.

Stedebouwkundige logica lijkt hier niet te bestaan, waardoor de stad in alle richtingen uitbreidt, ook in de hoogte. Het lijkt vreemd, maar blijkbaar voorziet de gemiddelde architect (als die er al aan te pas komt) steeds een mogelijkheid tot het bijbouwen van extra verdiepingen. Zelfs een mooi kantoorgebouw van een bank heeft slechts een klein afdakje boven het trapgat van de vloer van de hoogste fictieve verdieping. Overal worden bouwmogelijkheden opengehouden, wat maakt dat overal in Dhaka betonijzers uit daken, muren en zelfs de grond steken. Elektriciteit lijkt overal aanwezig. Zelfs de armste straatventer verlicht zijn koopwaar op het trottoir met een spaarlampje. Dat onder voorbehoud van stroompannes. Zo’n drie keer per dag valt de stroom hier voor een half uur tot soms meer dan een uur uit. Niemand kijkt er van op.

Eergisteren wandelden we door enkele veredelde sloppenwijken, waarna de stad stopte. Even oneindig als ze leek, zo snel stopte ze. Je staat op een grens: voor je de rijstvelden, zo ver het oog reikt, terwijl de vuile walm van de stad nog in je neus wordt geramd.

Middenin de velden staat een compleet nutteloos poortje en een gigantisch standbeeld. Daar vinden we een bewaker, wachtend op een bankje. Hij spreekt ons aan en wil met ons op de foto. Wat verder zien we kinderen cricket spelen, overduidelijk de nationale sport. Overal, middenin de stad waar enkele vierkante meters onbebouwd zijn, spelen mensen het spel. Als we aan enkele kinderen vragen wat ze later willen worden antwoorden de jongens steevast: cricketspeler. De meisjes, altijd wat constructiever geweest, antwoorden: “dokter”.

Na onze wandeling in de velden worden we door onze gids Rodna naar haar huisje meegenomen. “Welcome in my house,” zegt ze fier. We bukken ons een deurtje in en komen in een woongelegenheid van een tiental gezinnen met gedeelde keuken en sanitair. Haar huisje, een kamer niet groter dan drie bij drie, deelt ze met 3 andere mensen. Het ruikt er zuur en de omstandighden zijn schrijnend. Hun uit gastvrijheid aangeboden tee kunnen we niet weigeren. Om stil van te worden.

Dhaka is nu al in onze kleren gekropen (en in onze darmen); het is een stad om nooit te vergeten, met fantastische mensen. Morgen (dinsdag) trekken we door naar het noorden, naar Rangpur. Een busrit van 5 uurtjes zal ons daar brengen. Een eerste contact met het Bangladesh buiten de stad.

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie